Jarenlang was een dikke buik een bewijs van status. Koningen liepen er mee te koop, terwijl slankheid iets was voor de armen en zieken. Ook in de kunst en literatuur was deze instelling terug te zien, denk maar aan de ‘Rubensvrouwen’ van de Vlaamse schilder Peter Paul Rubens. Vanaf de achttiende eeuw kon er voor iedereen genoeg eten worden geproduceerd dankzij de agrarische revolutie en technologische vooruitgang. Niet langer was een goede maaltijd op tafel een luxe van de adel en daarmee verschoof het beeld op zwaarlijvigheid. Het schoonheidsideaal voor vrouwen veranderde rond 1830 van ronde vormen naar een extreem smalle taille. Mochten vrouwen een taille van ongewenste afmetingen hebben, dan konden ze – echt waar – een pil kopen met daarin het eitje van een lintworm. Deze zou zich vestigen in de darmen en mee-eten met de gastvrouw, zodat deze nog steeds kon voldoen aan het sociale leven vol met diners en high tea’s.
Rond dezelfde tijd werden ook de medische consequenties van zwaarlijvigheid voor mannen en vrouwen voor het eerst vastgesteld. Naast uiterlijk vertoon werd het nu dus ook het gezondheidsaspect belicht. Mede daardoor begon in de jaren ’70 het ‘Voorlichtingsbureau voor de Voeding’ zich te richten op overgewicht. Afslankgroepen werden opgericht, die later overgingen in Weight Watchers. Want waar vraag is, ontstaat vanzelf aanbod. Een schat aan (soms controversiële, maar altijd commerciële) afslankmethodes volgden, zoals het Montignac-dieet, het sap-dieet, Dr Frank, South Beach, Sonja Bakker, Cambridge en nog veel meer.
Kijken we naar het straatbeeld, dan heeft het allemaal niet zoveel geholpen. De suikers winnen het van de dieetprogramma’s. Suikers zijn er immers altijd en diëten zijn lastig vol te houden. Daarom is de beste afslankmethode juist om niet te diëten, maar om goed te eten en voldoende te bewegen. Hij of zij die goed eet, heeft meer kans op succes dan hij of zij die dieet.